Virussen

Virussen

Geen organisme

Een virus kan niet worden ingedeeld bij één van de vier rijken, want een virus is officieel geen organisme. Een virus vertoont namelijk niet alle levenskenmerken die bij organismen horen. Zo heeft een virus geen cellen, geen eigen stofwisseling en heeft een virus cellen van organismen nodig om zich te kunnen vermenigvuldigen. Deze cellen worden de gastheercellen genoemd. Een virus infecteert een gastheercel door zijn genetische materiaal in deze cel te injecteren. De ribosomen van de gastheercel maken dan op grond van het genetische materiaal dat het virus geïnjecteerd heeft, eiwitten van het virus. Dit is mogelijk, omdat DNA en RNA universeel is; het heeft dezelfde structuur. De ribosomen lezen ‘domweg’ deze code af en maken de bijbehorende eiwitten, in dit geval die van het binnengekomen virus. In de gastheercel worden nieuwe virusdeeltjes in elkaar gezet en deze verlaten de cel, opzoek naar een nieuwe gastheercel. De cel werkt zo mee aan zijn eigen ondergang.

Verschillende virussen

Er zijn verschillende ‘soorten’ virussen. Zo kennen we de corona virussen, ronde bollen met zogenaamde spike eiwitten aan de buitenkant. Een bacteriofaag ziet er heel anders uit en lijkt meer op een satelliet uit de ruimtevaart. Bacteriofagen gebruiken de cellen van bacteriën voor hun voortplanting. Ze komen daarom ook overal voor waar bacteriën zijn, zoals op onze huid en in ons darmstelsel en in de natuur.

Bouw van een virus

De verschillende virus’soorten’ hebben een aantal overeenkomsten in hun bouw:
Zo zit aan de binnenzijde het genetische materiaal. Dit kan DNA (dubbelstrengs) of RNA (enkelstrengs) zijn. Sommige virussen horen daarom tot de DNA-virussen en anderen tot de RNA-virussen. Bij sommige RNA-virussen kan dit RNA meteen door de ribosomen worden afgelezen. Bij andere RNA-virussen wordt dit virale RNA door enzymen omgezet tot DNA, waarna dit door weer een ander enzym in het DNA van de gastheercel wordt gezet. Daarna zet de gastheercel dit DNA om in RNA dat naar de ribosomen gaat.

De buitenkant van een virus bestaat uit een eiwitmantel, de capside. Deze capside beschermt het genetische materiaal van het virus.

Virussen zijn zo klein dat ze met een lichtmicroscoop niet kunnen worden waargenomen. Virussen zijn ongeveer honderd keer kleiner dan de meeste bacteriën.

Virussen kunnen zich via de lucht verspreiden, andere virussen hebben daarvoor vectoren nodig. Een vector is een organisme dat helpt bij de overdracht van ziekten. Zo worden bepaalde virussen overgebracht via muggen.

Parts of the figures were drawn by using pictures from Servier Medical Art. Servier Medical Art by Servier is licensed under a Creative Commons Attribution 3.0 Unported License (https://creativecommons.org/licenses/by/3.0/).